Op dit moment wordt bestuurlijk onderhandeld over de vorming van zogenaamde RATO’s: Regionale Aanpak Toekomst Onderwijsarbeidsmarkt om het lerarentekort tegen te gaan. De voorstellen van de minister zijn - geïnspireerd door het rapport van Lodewijk Asscher - sterk technocratisch gekleurd. Er is sprake van regiovorming die van bovenaf wordt opgelegd, volgens een onderwijsvreemde indeling. En zo ontstaat een extra bestuurlijke laag, met zogenaamde doorzettingsmacht.
Belediging naar het onderwijsveld
Waarom zitten partijen aan tafel? Niet omdat ze de voorstellen van de minister zien als een mogelijke oplossing van het lerarentekort. In tegendeel, in het onderwijsveld ken ik niemand die positief of enthousiast is. Nee, de minister verleidt, stuurt of dwingt met geld. Geldstromen worden verlegd naar de nieuwe bestuurlijke entiteit, en dus denken besturen: laten we er dan maar het beste van maken. Oftewel damage-control. Bestuurders worden verleid om hun rol pragmatisch op te vatten in plaats van inhoudelijk en positief-opbouwend. Hun afweging is begrijpelijk, maar het bod van de minister is tegelijk natuurlijk een enorme belediging aan het hele onderwijsveld. De minister maakt geen analyse van (de kansen van) bestaande samenwerkingen, en hij maakt niet aannemelijk dat het nieuwe construct tot betere resultaten leidt. Hij springt over de inhoud en de bestaande werkelijkheid heen, en dwingt bestuurders met geld en een top down-model. Het is de stikstofkaart in een ander jasje: technocratie zonder inhoudelijke autoriteit.
Motieven van de minister
Er wordt in het veld veel nagedacht over de redenen en motieven van de minister. Waarom wil hij in vredesnaam iets dat zeer waarschijnlijk niet werkt, en dat bestaande vormen van samenwerking ernstig frustreert? Er zijn twee lijnen zichtbaar in zijn handelen.
Enerzijds is er de voortdurende diskwalificatie en marginalisering van bestuurders. In de voorstellen wordt dat onder andere zichtbaar in het eventueel verleggen van de verantwoordelijkheid van het benoemingsbeleid naar (het bestuur van) de RATO’s, of in de mogelijkheid voor de zogenaamde Realisatie-Eenheid (we bevinden ons op militair terrein) om in te grijpen als bestuurders falen. Anderzijds is er de lijn van regionalisering, het verleggen van het bestuurlijk zwaartepunt van vitale maatschappelijke organisaties, naar functionele, regionale verbanden, een omslag van maatschappelijke democratie naar functionele sturing.
Sluipende stelselherziening
In beide gevallen staat de inrichting van het huidige stelsel op het spel. De minister zegt het niet, maar er kondigt zich een sluipende stelselherziening, een sluipende nationalisering aan. Het is een politieke ereplicht om daar open een eerlijk over te zijn. Waar is de liberaal Wiersma, die weet dat de vrijheden die sinds 1848 in de Grondwet staan, bedoeld zijn om de samenleving van onderop vorm te geven en op te bouwen? Wanneer is bij hem het geloof in de constructieve maatschappelijke krachten omgeslagen in wantrouwen, verpakt in een technocratisch jasje? Wat is de agenda van de minister? Waarom probeert hij iets door te drukken waarvan iedereen weet dat het niet werkt? Of moet het zover komen dat ook wij zeggen: ‘De overheid moet vooral even tot stoppen gemaand worden’?
Wet- en regelgeving als eigen oplossing
Wie op een afstand kijkt naar wat zich voltrekt, ziet een rituele dans tussen ‘Den Haag’ en het onderwijsveld, die met het verstrijken van de jaren steeds heftiger en onvruchtbaarder wordt. Er wordt een probleem gesignaleerd, ‘Den Haag’ weet eigenlijk al wat er moet gebeuren, vraagt aan de besturen het op te lossen, en laat alvast meer of minder subtiel weten zo nodig met wet- en regelgeving de eigen oplossing op te leggen. Niemand voelt zich aangesproken op zijn ‘betere ik’, iedereen komt in de overleef-stand, vertoont cosmetisch gedrag en kijkt, als het even kan, de andere kant op. Wanneer en hoe breken we daar eindelijk uit? Er is een fundamenteel gesprek nodig over de inrichting van het bestel. Nu doet zich de opgave van het lerarentekort voor. Daar is de keuze: als we de dwang van de minister niet accepteren, hoe kunnen we dan onszelf en elkaar uitnodigen en zo nodig dwingen tot noodzakelijke verbeteringen? Die vraag is niet te beantwoorden in een blog, maar dient zich wel met kracht aan. Hoe tonen we onszelf als krachtige middenveldorganisaties in plaats van als marktpartijen?
De urgentie van het lerarentekort is zeer groot. Dat beseffen bestuurders heel goed. Een peiling onder bestuurders van Verus wijst een vruchtbare weg: maak van de nood een deugd. Dat kan op twee manieren. De eerste weg: benut de mogelijkheden binnen bestaande kaders veel meer. Een voorbeeld: bestuurders van Verus willen zich graag committeren aan de opgave om jonge, startende docenten echt vast te houden. Nu vertrekt een fors percentage na twee, drie jaar: een schandvlek.
De tweede weg: nu in (bijvoorbeeld) de grote steden de nood zo verschrikkelijk hoog is, zouden de bestuurders daar de ruimte moeten krijgen om met minder onderwijstijd, de inzet van digitale middelen, en meer functiedifferentiatie tot een wezenlijk andere inrichting van het primair proces te komen, waarbij de kwaliteit in ieder geval niet daalt, maar wellicht zelfs beter wordt.
Laten we voorkomen dat het onderwijs zijn eigen ‘stikstof-moment’ tegemoet gaat. Dat lukt alleen wanneer alle partijen beseffen én de ruimte krijgen en nemen om het lerarentekort ‘van onderop’ op te lossen. Pas dan kan een nieuw ‘samen’ ontstaan.