Publicatie-
datum:

20 april 2023

Publicatiedatum: 20 april 2023
Bestuur en samenwerking Samen besturen

1. Wat is een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)?

Een interdepartementaal beleidsonderzoek heeft als doel een probleemanalyse op te stellen en vervolgens beleidsopties in kaart te brengen, los van de politieke context. Dat geldt ook voor dit beleidsonderzoek. Ambtenaren van verschillende ministeries, het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau hebben in een werkgroep in de afgelopen maanden aan het IBO gewerkt. Minister Wiersma heeft in een kabinetsreactie vervolgens formeel gereageerd op het IBO en aangegeven welke beleidsopties hij verder wil verkennen en uitwerken in wetgeving.

Dit IBO gaat in op de grote sturingsvragen van het funderend onderwijs. Deze vragen raken aan diverse aspecten van het onderwijsstelsel. Het gaat volgens het rapport bijvoorbeeld over fundamentele politieke kwesties als de verhouding tussen de vrijheid van schoolbesturen en de maatschappelijke vraag die aan het onderwijs wordt gesteld. Het gaat tegelijk ook om grote governancevragen, zoals de verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijksoverheid (waaronder de Onderwijsinspectie) en schoolbesturen. Eveneens gaat het om de werking en effectiviteit van beleidsinstrumenten, zoals de rol van toezicht en bekostiging. Net als veel andere beleidsonderzoeken bevat dit rapport een reeks beleidsopties.

2. Wat zijn de belangrijkste conclusies van het IBO?

Om effectief te kunnen sturen, moeten vier basiselementen van sturing op orde zijn. De ambtelijke werkgroep constateert dat aan deze voorwaarden niet wordt voldaan. De Rijksoverheid zou daarom moeten inzetten op:

  • Heldere en gedragen doelen: samen met de sector heldere doelen ontwikkelen voor de komende jaren ten aanzien van kwaliteit en kansengelijkheid. Het ligt voor de hand dat de basisvaardigheden hierin een nadrukkelijke plek krijgen.
  • Zicht op prestaties: meten van prestaties van leerlingen en scholen. Op de basisvaardigheden, maar ook op zachtere indicatoren als sociaal-emotioneel welbevinden of algemeen welzijn. Die informatie moet vergelijkbaar zijn tussen scholen. Dat is nodig om als school of leraar te weten waar het beter kan, om kennis te vergaren over wat werkt en om als overheid te kunnen acteren waar nodig.
  • De juiste prikkels vanuit beleid: zorg dat de financiering van onderwijs voldoende recht doet aan verschillen tussen leerlingen, zodat geld daar terecht komt waar de impact het grootste is en om concurrentie tussen scholen om vooral de kansrijke leerling tegen te gaan. Borg regulier toezicht op alle scholen, zodat ouders en overheid zicht hebben op de onderwijskwaliteit van scholen. En differentieer dat toezicht, zodat er over de hele linie (niet alleen bij de zwak presterende scholen) een verbetercultuur ontstaat.
  • Voldoende toegeruste actoren: aanpakken van het lerarentekort, zowel kwantitatief als kwalitatief, professionalisering via heldere eisen aan de beroepsgroep en het borgen van een goed functionerende leermiddelen-, ondersteunings- en bijscholingsmarkt. Overigens mag het lerarentekort geen excuus zijn om niet te zoeken naar manieren om de onderwijskwaliteit te verbeteren; daarvoor is het onderwerp te belangrijk en het is onduidelijk hoe lang de schaarste aanhoudt.

In het IBO zijn dertig beleidsopties uitgewerkt. Variërend van een monitoringsinstrument burgerschap, welbevinden en executieve vaardigheden met meetbare indicatoren en een reeks maatregelen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, tot het aanpassen van de onderwijsbekostiging en de afschaf van de kleinescholentoeslag.

3. Wat stelt het IBO over sturing en de rol van schoolbesturen?

Het IBO roept op tot consistente keuzes in de manier waarop de Rijksoverheid stuurt. Daarvoor zijn twee sturingsfilosofieën uitgewerkt: een filosofie van een actieve centraal sturende overheid en een filosofie van gereguleerde zelfsturing. Er is op dit moment te veel onbegrip tussen overheid, bestuur, schoolleider en docent, zo wordt er nadrukkelijk gezegd. Een sturingsmodel waarin ieder elkaars rol in het verbeteren van het onderwijs accepteert en waarbij men elkaar als serieuze gesprekspartner beschouwt, is essentieel voor effectieve sturing en daarmee voor de kwaliteit van en kansengelijkheid in het onderwijs.

Hoewel minister Wiersma in zijn brief zoekt naar de balans tussen het geven van vrijheid en het stellen van eisen aan de deugdelijkheid van onderwijs, is die balans in zijn media-uitingen zoek. Of om het in de woorden van Henk Hagoort te zeggen: “Wat niet helpt is dat de minister in een interview in de Volkskrant de suggestie wekt dat al die malaise het gevolg is van de autonomie van scholen en schoolbesturen.”

4. Komt de vrijheid van onderwijs voldoende aan bod?

In artikel 23 van de Grondwet staat dat zowel overheidszorg als vrijheid nodig zijn voor goed onderwijs. Daarmee is de zorg voor de kwaliteit van het onderwijs zowel een verantwoordelijkheid van de overheid als van scholen. De vraag is vervolgens: wat is het domein van de overheid en wat is aan de school? Kwaliteitsopvattingen tussen de overheid en scholen kunnen immers van elkaar verschillen.

Het IBO signaleert terecht dat waar het evenwicht tussen hiërarchische sturing en autonomie precies zou moeten liggen en hoe de sturingsrelatie tussen overheid en veld zou moeten zijn, een politieke en maatschappelijke kwestie is. De relatie tussen de vrijheid van onderwijs en het sturingsvraagstuk krijgt echter opvallend weinig woorden. Er wordt slechts geconstateerd dat binnen artikel 23 er ruimte bestaat om binnen de vrijheid van onderwijs meer nadruk bij centrale sturing te leggen.

5. Wat doet Verus op het gebied van onderwijskwaliteit?

Goed onderwijs is de kern van de opdracht van iedere school. Verus benadrukt dat onderwijsbestuurders gedreven zijn om zich in te zetten voor onderwijskwaliteit. Hun gedrevenheid komt niet alleen voort uit een bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs op hun school of scholen, maar vooral ook uit een intrinsieke betrokkenheid bij de kernopdracht van de school. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de recente Verus-publicatie Sturen op brede onderwijskwaliteit.

Binnen het programma Geïnspireerd Goed Onderwijs biedt Verus leden ondersteuning om de balans te vinden tussen de drie doeldomeinen ‘kwalificatie’, ‘socialisatie’ en ‘persoonsvorming’ vanuit een integrale benadering van onderwijskwaliteit. Hierin zijn voor Verus de pedagogische én levensbeschouwelijke worteling van de onderwijsvisie essentieel voor een integrale benadering van onderwijskwaliteit.

Bekijk ons volledige aanbod rondom onderwijskwaliteit hier.

Samen besturen

Deze pagina is onderdeel van ons domein Samen besturen. Verus wil randvoorwaarden scheppen voor geïnspireerd goed onderwijs. Dat doen we door betrokken te zijn bij elkaar en samen te verbinden als gemeenschap, met begrip voor de positie van leden die in hun eigen leergemeenschap functioneren. Bestuurlijke vraagstukken lossen we samen op, met hulp van collega-bestuurders of een adviseur.

Verus

Gerelateerde berichten