Publicatie-
datum:

5 februari 2020

Publicatiedatum: 5 februari 2020
Identiteit

IJsselings rede kreeg de titel Bezield en bezielend onderwijs. Pedagogiek van onderbreking en verbinding.

U zegt over uw onderzoek dat het een filosofische inslag heeft. En “filosofen zoeken geen oplossingen voor problemen, maar proberen nauwelijks te verwoorden vragen tóch te stellen.” Kunt u een voorbeeld geven van zo’n vraag waaraan binnen uw lectoraat is gewerkt en wat het stellen van zo’n vraag het onderwijs oplevert?
“Het is niet eenvoudig de vraag van waaruit we vertrekken in ons onderzoek in een korte, vloeiende one-liner op tafel te leggen. Elke keer wanneer iemand mij die vraag stelt, moet ik weer opnieuw zoeken naar woorden om me goed uit te drukken. De vraag waar het om gaat is, hoe wordt een mens een mens en hoe kunnen leraren daarin een rol spelen?

Maar terwijl ik de vraag zo formuleer, slaat al direct de twijfel toe. Zijn dit de goede woorden? Zouden andere woorden de kwestie niet beter tot zijn recht laten komen? Gert Biesta spreekt van persoonsvorming en subjectivering. Wat hij daarover schrijft is belangrijk voor de manier waarop we er in het lectoraat onderzoek naar doen, maar de termen hebben ook tot een Babylonische spraakverwarring geleid. Leraren en lerarenopleiders hechten er bijvoorbeeld belang aan dat kinderen zichzelf kunnen zijn of zich kunnen ontplooien, maar wat wil dat precies zeggen? Wat betekent ‘jezelf zijn’, ‘worden wie je bent’, ‘zelfontplooiing’, ‘zelfrealisatie’? Wat is dat ‘zelf’ voor iets? Ligt dat ergens als een blauwdruk klaar om uitgevouwen te worden of als een zaadje dat ontkiemt, of is het nog van een heel andere aard? Ben je vanzelf iemand vanaf de conceptie of de geboorte, of moet je daar iets voor doen?

Het lijkt iets te zijn waar iedereen op z’n eigen manier invulling aan moet zien te geven vanaf het moment dat hij zichzelf (eh… wie?) in de wereld aantreft. Doe ik dat ‘zelf’ of speelt daarin ook de ander en het andere een rol? Je kunt dit soort vragen nauwelijks stellen omdat je de woorden die je wil onderzoeken al moet gebruiken om de vraag ernaar te stellen.

Voor leraren is het relevant dat we daarover nadenken, omdat zij op de een of andere manier betrokken zijn op dat proces van in de wereld komen, waarvan we eigenlijk niet goed weten wat daar gebeurt. Belangrijker nog dan nadenken over de vraag wat het betekent om een mens te zijn, is de vraag: wat vraagt het van leraren. Wat vraagt het om kinderen te helpen uit te vinden hoe ze zich met de wereld kunnen verbinden. Met andere woorden: wat betekent het voor het handelen? Als we te gemakkelijk aan het werk gaan zonder onszelf steeds weer die vraag te stellen, kan het heel gemakkelijk gebeuren dat we het in de wereld komen van kinderen onbedoeld in de weg staan met onze gevestigde en ondoordachte ideeën.”

Welk onderzoek staat nu op de agenda bij Professionaliseren met hart en ziel?
“Wat we in het lectoraat doen is leraren bevragen over ervaringen in de klas die naar hun idee met persoonsvorming of subjectivering te maken hebben, of met een kind helpen z’n plek in de wereld te vinden. We geven geen college over theorieën daaromtrent, maar vragen leraren naar concrete gebeurtenissen uit hun praktijk, waarvan zij zelf het gevoel hebben: volgens mij heeft dat iets te maken met persoonsvorming (of hoe je het noemen wil). We hebben een bepaalde manier van vragen stellen en luisteren ontwikkeld die leraren helpt stil te staan bij zulke momenten en zich daarop te bezinnen. Als het lukt, ontstaat er een zekere openheid en ontvankelijkheid en begint er het besef te dagen, dat we niet weten hoe een kind ons nog zou kunnen verrassen. Misschien kunnen we als leraren vooral van betekenis zijn voor kinderen wanneer we ons laten aanspreken door wat zich aandient en daarmee - letterlijk of figuurlijk – ‘in gesprek’ te gaan.

Als onderzoekers halen we, in gesprek met leraren, ervaringsverhalen op uit hun onderwijspraktijk. In die gesprekken proberen we de existentiële dimensie van de situatie naar boven te halen die onder de eerste bewoordingen ligt. Door dóór te vragen en in groepsgesprekken andere leraren te vragen zich te verplaatsen in de situatie, proberen we andere perspectieven op de situatie te openen. We dragen pedagogische taal aan om de ervaring onder woorden te brengen en proberen de pedagogische waarde van de vertelde ervaring aan het licht te brengen.

Op basis van woordelijke transcripten van de gesprekken schrijven we evocatieve verhalen over herkenbare onderwijssituaties, waarbij we zoveel mogelijk de bewoordingen van de verteller behouden. Die evocatieve verhalen brengen mogelijk ook bij andere leraren gevestigde ideeën in beweging en kunnen zo bijdragen aan meer openheid van geest.”

Welke opbrengst uit het onderzoek in de afgelopen jaren is u het meest bijgebleven?
“Wat me in de gesprekken met leraren na verloop van tijd is gaan opgevallen, is dat de verhalen die zij vertellen vrijwel altijd te maken hebben met dat er iets onverwachts en vaak ook onverkwikkelijks gebeurt. Momenten waarop zij - of hun leerlingen dóór hen - werden onderbroken in hoe ze dachten dat de les zou verlopen, hoe ze dachten dat een ander zou zijn, hoe ze dachten dat zij zelf waren. Momenten waarop er iets op hun pad komt wat ze niet zomaar wrijvingsloos kunnen integreren in hoe ze dachten dat de wereld in elkaar zat. In ons onderzoek noemen we dat ‘onderbreking’. Die onderbreking, die op het eerste gezicht vaak onwenselijk lijkt, lijkt een bijzondere pedagogische waarde te hebben.

Mijn collega dr. Jos van den Brand, docent Godsdienst en Levensbeschouwing op de Thomas More Hogeschool en lid van mijn onderzoeksgroep, wees me op twee centrale begrippen uit de Kennisbasis Godsdienst en Levensbeschouwing: contingentie en transcendentie, die daarmee verband houden. Contingentie heeft te maken – zo staat in de kennisbasis te lezen, met “de gang die de werkelijkheid neemt los van de invloed van de mens” en met “gebeurtenissen die het leven onderbreken”. Transcendentie heeft te maken met “overweldigende of ontroerende ervaringen” die ons laten ervaren “dat er meer mogelijk is dan we voor mogelijk hielden”. Je zou kunnen zeggen dat transcendentie-ervaringen de aangename variant van onderbreking zijn.

Jos van den Brand doet onderzoek naar wat het van leraren vraagt als ze worden onderbroken door een sterfgeval in de context van de klas; Pieter Boshuizen onderzoekt onderbreking door maatschappelijk controversiële kwesties die in de klas de kop opsteken. Roeland Vrolijk, muziekdocent aan de Thomas More Hogeschool en het Rotterdams conservatorium Codarts, doet onderzoek naar onderbreking en verbinding in de context van muziekonderwijs. De gewaarwording, als het ware te worden ‘gedragen’ of ‘opgetild’ in samenzang, zou je bijvoorbeeld kunnen duiden als een transcendentie-ervaring.

In de loop van het onderzoek ben ik naast filosofen en onderwijspedagogen, steeds vaker ook theologische en poëtische bronnen gaan raadplegen. Dat was voor mij een verrassende ontwikkeling. In het werk van Renée van Riessen en de poëzie van Wyslawa Szymborska heb ik bijvoorbeeld prachtige dingen gevonden over de ziel als symbool voor de resonantieruimte tussen mij en de ander. Zo is ook de traditie - het derde kernbegrip uit de Kennisbasis GoLev - een belangrijke rol gaan spelen in de manier waarop we ons tot het opgehaalde gespreksmateriaal verhouden, op zoek naar dienstbaar inzicht voor de onderwijspraktijk.”

Het lectoraat Professionaliseren met hart en ziel is medegefinancierd door Verus.

Lees ook

Gerelateerde berichten