Publicatie-
datum:

11 september 2019

Publicatiedatum: 11 september 2019

De leraren Arjen Boerstra (docent Frans), Jan Hop (gepensioneerd docent schei- en natuurkunde) en Arjan Linthorst (docent scheikunde) betogen dat po-besturen door onder andere gebrek aan financiële deskundigheid en te voorzichtig begroten te veel geld op de spaarrekeningen hebben staan. De zak met geld voor goed onderwijs en het bestrijden van het lerarentekort ligt niet bij ‘het centrale mikpunt - de overheid’, maar bij schoolbesturen, aldus het drietal.

Inderdaad, zeggen bedrijfsvoeringsadviseurs Frans van Ooijen en Genno Wolthers, mogen schoolbesturen worden aangesproken op de keuzes die zij maken in de bedrijfsvoering. Er is werk aan de winkel, maar er is geen ‘one size fits all’ in deze kwestie:

  • De financiële deskundigheid van bestuurders, schoolleiders en toezichthouders moet verder versterkt worden
  • Schoolbesturen bepalen zelf hoe hun geld besteed wordt en moeten zich verantwoorden over hun vermogenspositie
  • Risicomanagement hoort bij goed bestuur en biedt het schoolbestuur kansen om te investeren in goed onderwijs

Het vermogen groeit

De constatering dat het vermogen van alle schoolbesturen tezamen sinds de invoering van de lumpsumfinanciering is gestegen, is terecht, zeggen Van Ooijen en Wolthers. De Financiële Staat van het Onderwijs, die de Onderwijsinspectie jaarlijks publiceert, toont dit aan. “Dat de primaire verantwoordelijkheid voor de besteding van geld bij de schoolbesturen ligt, én dat die zelf bepalen hoe het geld besteed wordt, is ook klip-en-klaar.”

Ook kunnen de adviseurs meegaan in het streven van de drie briefschrijvers dat schoolbesturen beter ondernemen en investeren in goed onderwijs en de bestrijding van het lerarentekort.

Meer onderwijsspecialist dan bedrijfskundige

Maar het betoog van de docenten vraagt enige nuance, zeggen Van Ooijen en Wolthers. Van Ooijen: “Vanuit onze ondersteuningspraktijk onderkennen wij dat in het primair en voortgezet onderwijs op het punt van financiële deskundigheid bij besturen én toezichthouders nog veel te winnen is. Bestuurders, schoolleiders en niet te vergeten toezichthouders werken al sinds de invoering van lumpsum samen met brancheorganisaties als Verus, onophoudelijk aan het versterken van de financiële deskundigheid.” Hierin is al veel bereikt, maar het werk is nog zeker niet af. “Verus voelt zich hierin medeverantwoordelijk. We ondersteunen schoolbesturen om beleidsrijk te begroten, hun vermogen verantwoord en gefaseerd in te zetten. Dit blijft een belangrijk aandachtspunt omdat bestuurders vaak wat meer onderwijsspecialist zijn dan bedrijfskundige.”

Rijke en arme schoolbesturen

De minister wordt door de drie docenten uitgedaagd om “zo snel mogelijk financiële bovengrenzen in te voeren voor schoolbesturen zodat het teveel aan financiële reserves wordt afgebouwd.”

“Dit klinkt wel lekker”, reageert Van Ooijen, “maar het is, zoals bij zoveel oneliners, te kort door de bocht. Het veronderstelde surplus aan vermogen is berekend over de hele sector. Maar naast schoolbesturen met een verondersteld ‘teveel’ aan vermogen, zijn er ook schoolbesturen die geen overschot hebben of zelfs een tekort. De onderlinge verschillen zijn aanzienlijk. Hoe gaan we daarmee om?”

Concurreren op lerarensalarissen

Eén bovengrens voor alle besturen klinkt gemakkelijk, maar de uitvoering is dat zeker niet. Rijkere scholen hebben bijvoorbeeld meer middelen voor toekomstige investeringen in ‘goed onderwijs’. Bovendien heeft Van Ooijen moeite met de stelling dat dit geld ingezet kan worden in de bestrijding van het lerarentekort. “Leraren zijn overal lastig te krijgen, maar met name in de Randstad. En het is zeker niet zo dat dat scholen in de Randstad rijker zijn dan scholen waar het lerarentekort nog wel meevalt. Alle scholen zijn gehouden aan het salarisniveau van één en dezelfde cao en het lijkt me niet wenselijk dat rijkere scholen op arbeidsvoorwaardelijk gaan concurreren met minder kapitaalkrachtige scholen. Of zien de drie leraren dat anders voor zich?”

Wanneer heb je teveel geld op de plank?

Dat onderwijsinstellingen zich in toenemende mate moeten verantwoorden over hun vermogenspositie vinden de bedrijfsvoeringsadviseurs terecht. De inspectie houdt toezicht op het financiële beleid van onderwijsinstellingen, de accountant controleert iedere post in de jaarrekening en daar hoort ook de omvang van het vermogen bij.

Een goede en beproefde methode voor het vaststellen van het juiste benodigde vermogen is de risicoanalyse. Die heeft grofweg in twee hoofddoelstellingen:

  1. Het onderkennen van de risico’s en vandaaruit adequate maatregelen treffen.
  2. Risicoanalyse als onderbouwing van het weerstandsvermogen.

Het is een attitudekwestie

Risicobeheersing, benadrukken Van Ooijen en Wolthers, is meer een attitudekwestie dan een instrument: neem met zijn allen regelmatig de tijd om na te denken over wat je als organisatie kan overkomen en neem per mogelijke oorzaak passende maatregelen.

Het verdient aanbeveling om de lijst met risico’s tenminste eenmaal, maar bij voorkeur twee keer per jaar te evalueren: welke risico’s kunnen van de lijst worden geschrapt, welk zijn er nieuw bij gekomen?

De adviseurs adviseren risico’s ook financieel te kwantificeren. Dán kun je het benodigde vermogen toetsen aan het beschikbare vermogen. Stel dus als bestuur en toezichthouder de beschikbare weerstandscapaciteit vast, een vrije vermogensbuffer die ervoor zorgt dat je bij een calamiteit niet direct in financiële problemen raakt.

En heb je vermogen over? Dan kan het bestuur dat (gefaseerd) inzetten voor specifieke beleidsprogramma’s: voor kwaliteitsimpulsen, verbeterplannen en innovatie.

Vragen over uw financiële positie of bedrijfsvoering ? Neem contact op met onze adviseurs bedrijfsvoering Genno Wolthers of Frans van Ooijen.

Gerelateerde berichten