Publicatie-
datum:

28 november 2019

Publicatiedatum: 28 november 2019
Identiteit

Tekst Bert van der Kruk | Foto Arenda Oomen

Als kind wilde hij priester worden. Toen Pieter Visschers zo’n tien jaar geleden na een aantal andere banen daadwerkelijk een gooi deed naar dat ambt, kwam hij erachter dat de kerk dat niet zo zag zitten. “Ik paste niet echt in hun profiel. De Rooms-Katholieke Kerk heeft voor priesters een malletje waarin iedereen moet passen: one size fits all. Daar zoekt ze een bepaald type jongens bij en kennelijk behoor ik daar niet toe.”
Wie een tijdje met Visschers praat, denkt al snel dat het maar goed is dat deze kerkelijke beker aan hem voorbij is gegaan. Met zijn directe stijl en taal lijkt de theoloog vele malen beter op zijn plek in de krijgsmacht, waar hij een veel vrijere rol heeft dan hij in de kerk ooit gehad zou hebben. “Dat klopt. Ik heb mijn handen vrij, ik val niet onder de kerkelijke knots.”

Grappig dat u binnen uw eenheid van het Korps Mariniers wel gewoon ‘pater’ wordt genoemd. Hoe komt dat?
“Vanouds waren het paters die op de marineschepen meevoeren, priesters van een bepaalde orde. Echte paters. Die zijn er allang niet meer. Maar alles hangt bij Defensie aan elkaar van traditie, dus daar moet je niet aan gaan pulken. Omdat het altijd zo geweest is, houden we het zo.”

Hoe zit het met uw uniform?
“Dat is van het Korps Mariniers, waar ik bij Opleidingen zit. In rang sta ik gelijk aan een majoor, maar aan het kruis op mijn uniform is te zien dat ik van de geestelijke verzorging ben. Uniform, rang, dat hoort er allemaal bij. Daardoor word ik serieus genomen in alle lagen van de organisatie. Maar als ik achter mijn bureau blijf zitten, wordt het niks.
Gewoon mee op pad, aansluiten. Dat is een heel sterke eigenschap van de krijgsmacht: meedoen. Gaan waar de mannen gaan.”

U gaat binnenkort op uitzending naar Litouwen. Hoe bereidt u zich daarop voor?
“Dat is lastig, want het gaat om het totaal onbekende. Ook omdat het mijn eerste uitzending is, trouwens niet met mijn eigen Korps Mariniers, maar als onderdeel van een Landmachteenheid. Ik ben de geestelijk verzorger voor ongeveer 250 Nederlandse militairen die daar onderdeel zijn van een NAVO-missie. Best wel spannend. We worden natuurlijk voorbereid op wat we in Litouwen aantreffen qua politieke en militaire omstandigheden. Maar dat bespreken we vooraf in een leslokaal. Als je eenmaal in het inzetgebied bent, weet je niet wat je aantreft, vooral als het gaat om de menselijke verhoudingen. Daar zit het natuurlijk altijd op vast. Waar je mensen bij elkaar zet, daar is gedoe. Ik heb al gehoord dat het eten niet al te best is. En ongetwijfeld zijn er jongens die het wachten zat zijn en eindelijk eens willen vechten. Want het klinkt natuurlijk wel spannend, maar we zitten daar gewoon in een kazerne en doen oefeningen.”

Doet het er veel toe of de militairen de zin van zo’n missie inzien?
“Ja, bij de eenheden speelt die zinvraag sterk: wat doen wij hier? Ik ga daar zelf ook wel wat van vinden. Maar ik ben pastor, ik ben er voor die lui. Ik moet ervoor zorgen dat zij overeind blijven. En dat ze weer mentaal fatsoenlijk thuiskomen. Dat is mijn taak. Natuurlijk komt dan ook die vraag ter sprake: ‘goh, nou zitten we hier al vier maanden uit onze neus te vreten, waar doen we dat eigenlijk voor?’ Maar mijn zorg is vooral hoe we de mensen boven water houden. Ik ben hun herder – al zal ik dat daar natuurlijk nooit zeggen – en moet mijn schaapjes op het droge zien te houden.”

U loopt als herder bij oefeningen ook altijd achteraan?
“Ja, dat is wel de beste positie, dan kan ik een beetje overzicht houden. Ik heb altijd sterk de neiging gehad om voor de troepen uit te lopen. Ik ben ook goed in verkenningen: kijken wat er aan de hand is. Toen ik als regisseur bij de televisie werkte, was ik goed in research. Maar in mijn huidige rol kan ik op patrouille beter achteraan lopen, of aan de zijkant.
Een enkele keer krijg ik weer geldingsdrang; dan wil ik die jongens van 28 eens laten zien dat ik geen ouwe vent ben. Gas erop! Niet verstandig, want als geestelijk verzorger heb ik een dienende rol. Ik moet vooral veel in contact blijven met ze. Contact, daar gaat het om.”

Paspoort

Geboren: 3 juni 1965, groeide op in een warm katholiek gezin in Tilburg en verhuisde op zijn achtste naar Alkmaar.
Opleiding: studeerde theologie aan de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam en volgde de opleiding tot tv-regisseur aan de Media Academie in Hilversum.
Werk: was docent godsdienst en maatschappijleer in het middelbaar onderwijs (1988-1992), regisseur en eindredacteur televisie bij diverse omroepen (1990-2004), justitiepastor (1999-2011). Sinds 2011 geestelijk verzorger bij onder meer Korps Commandotroepen en Korps Mariniers. Als vrijwilliger bezoekt Visschers geregeld Nederlandse gevangenen in het buitenland.
Privé: ongehuwd, wonend in Eck en Wiel

Hoe ziet dat contact eruit?
“Nou bijvoorbeeld vannacht, toen was ik in het veld. Daar waren de jongens van mijn eenheid op oefening. Ik neem altijd wat te snavelen mee, en wat te roken. Ik vraag naar de stand van zaken: gaat het allemaal nog wel goed hier? Die jongens – er zijn geen vrouwen bij – zitten er vaak helemaal doorheen, want de opleiding tot marinier is erg zwaar. Ik ga gewoon bij ze zitten, ik voel me soms net de rattenvanger van Hamelen. ‘Hé pater’, hoor ik als ik binnenkom. En vervolgens willen ze even bijpraten of stoom afblazen. Sommigen zijn het helemaal zat, anderen willen praten over dingen die thuis spelen of over gedoe in de groep. Of over hun vriendin – altijd weer die vriendinnen.
Als iedereen al een week niet geslapen heeft, ga ik natuurlijk geen diep-filosofische gesprekken voeren. Mijn belangrijkste taak bestaat uit twee woorden. Er. Zijn. Dat klinkt misschien als een natte tekst, maar het is gewoon zo. Wij denken altijd dat we van alles moeten doen of vinden of zeggen. Ik ben zelf ook nogal doenerig. Maar ik denk dat de wereld ermee gered is als mensen wat meer hun mond houden en wat vaker luisteren. Dat is mijn didactisch model.”

Hoe ontstond dat inzicht?
“Door het werk bij Defensie, maar ook omdat ik inmiddels wat ouder ben. Vroeger was ik echt een draufgänger: pats er bovenop! Zeker in de tijd dat ik tv-regisseur was. Maar met al dat getetter kom je vaak niet zoveel verder. Voor je het weet, zit je in allerlei toestanden en conflicten. Ik ben een paar keer thuis komen te zitten met een burn-out. Dat zijn momenten waarop je denkt dat je wereld vergaat. Maar de wereld van een ánder vergaat echt niet hoor. Ik vond de tv-wereld leuk en boeiend, maar op een gegeven moment te heftig. Er was geen rust, geen reflectie. Dat hoefde ook niet, want ik was jong. Dus hard werken. En daarnaast feesten, zuipen, knallen. Overal was het knallen, en op een gegeven moment knal je zelf. Ik moest echt iets anders gaan doen. Het werk trok me helemaal leeg. Nee, niet het werk, ik deed het zelf. Maar dat zag ik niet. Mijn zelfreflectie was niet zo best toen.”

Had u die zelfreflectie ook niet ontwikkeld tijdens uw studie theologie?
“Nou nee, daar bleef de persoonlijke vorming nogal achter. Heel erg zelfs. Dat was gewoon een wetenschappelijke opleiding. Ik koos als afstudeerrichting onderwijskunde en catechetiek, en daarin zat wel meer vorming. Pas toen ik tijdens die studie voor de klas ging staan als leraar godsdienst en maatschappijleer, werd ik echt met mezelf geconfronteerd.
Je kunt mooie boeken lezen, maar als je een klas voor je neus hebt met allemaal idioten die in de gordijnen hangen, dan kunnen de lesdoelen en didactische methodes snel de prullenbak in. Dan kun je wel zenden, maar weet je ook dat het over de hoofden heen gaat. Dus ik had al vlug door dat het om contact ging, ik moest me met die lui verbinden.
Kijken wat er in de zieltjes speelt en daarop intunen. Zo nodig snel bijsturen. Dat doe ik ook als ik ergens preek: ik kijk goed wat voor volk er in de zaal zit en als het nodig is, flikker ik gewoon mijn preek weg en ga ik wat anders doen. Je moet niet vastzitten aan de dingen die je thuis hebt opgeschreven: vertrouw erop dat je genoeg geleerd hebt in je leven en bréng dat. Dat levert contact op. Als ik in het veld kom voor een bezinningsmoment en ik zie dat die jongens allemaal op ‘uit’ staan, dan houden we het gewoon bij een muziekje of een tekst. Dan hoef ik ze heus niet te vertellen hoe het leven in elkaar zit; dat weten ze zelf wel.”

U leidt ook mariniers op. Wat wilt u ze bijbrengen?
“De opleiding duurt 24 tot dertig weken. Dat is een ingrijpend vormingsproces, waarin flink aan die jongens gesleuteld wordt. Ik trek ze daar af en toe uit en zeg: je wordt marinier natuurlijk, maar je moet ook aangesloten blijven op jezelf. De overgang van burger naar militair is soms een schok voor ze. Daar praten we over, en ook over zaken als groepsdruk en machtsmisbruik. Over doden en gedood worden. De jongens krijgen het flink voor hun kaken; ik ben hun schokdemper. Blijf niet met allerlei shit in je donder lopen, zeg ik bij de introductie tegen ze, maar spreek mij aan om samen die rotzooi op te ruimen. Dat is moeilijk voor mannen, want wij praten niet over emoties, maar hoofdzakelijk over tieten en bier. En juist daarom krijgen we later vaak problemen. Dus stop die emoties niet meteen weg, maar probeer eens even goed bij je hart te komen. Wat leeft daar? Je hoeft geen mietje te zijn om daarover te praten. Dat is heel wat stoerder dan het allemaal weg te stoppen en er in het weekend een fles whisky en een pak pillen achteraan te slingeren. Dat kan iedereen. En dan kijk ik ze allemaal recht in het gezicht. Bij Defensie hebben we een schouderfixatie: we kijken eerst naar iemands rang en dan pas naar het gezicht. Ik kijk altijd eerst in iemands ogen.”

 

Gerelateerde berichten