Publicatie-
datum:

13 februari 2020

Publicatiedatum: 13 februari 2020
Burgerschap Identiteit Juridisch

Van Schoonhoven sprak vanochtend op het drukbezochte juridisch congres van Verus over het wetsvoorstel dat de burgerschapsopdracht aan scholen aanscherpt. Dat is volgens de wetgever nodig omdat scholen te weinig richting zouden meekrijgen voor hun burgerschapsonderwijs, onvoldoende zicht hebben op de effectiviteit daarvan én omdat de inspectie er onvoldoende op kan handhaven.

Lees de bijdrage van prof. dr. Renée van Schoonhoven hier terug

De hoogleraar gebruikt drie toetsstenen voor het wetsvoorstel: het onderwijsrecht, de onderwijspraktijk en het sociaal-politieke perspectief.

Eerst schetste ze de context: bijzonder en openbaar onderwijs zijn financieel gelijkgesteld en alle scholen moeten zich aan de deugdelijkheidseisen houden. De wetgever mag zich niet bemoeien met de levensbeschouwelijke richting en onderwijskundige inrichting van het onderwijs.

Wetsvoorstel raakt aan vrijheid van richting - Renée van SchoonhovenWetsvoorstel raakt aan vrijheid van richting

Raakt dit nieuwe wetsvoorstel burgerschapsvorming aan de vrijheid van richting en inrichting, vroeg Van Schoonhoven zich af. Haar antwoord is: ja. En daarmee gaat het wetsvoorstel te ver. “Een vrijheid in ons land is dat wij onszelf naar waarden en overtuigingen kunnen verenigen in gemeenschappen”, zei de hoogleraar. Scholen zijn zulke gemeenschappen met specifieke culturen. Het wetsvoorstel legt scholen een zorgplicht op ten aanzien van de ‘schoolcultuur’, die moet overeenstemmen met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en mensenrechten. Van Schoonhoven: “Nu zal dat bij schoolbesturen gewoon het geval zijn. Het voorschrift als zodanig treedt echter in de klassieke vrijheden van gemeenschappen in ons land om zelf te bepalen op welke waarden en normen hun vereniging of gemeenschap is geënt.”

Onderzoeksmateriaal te dun

Dan de onderwijspraktijk. Want aanleiding voor dit wetsvoorstel is de constatering dat scholen te weinig richting meekrijgen als het om burgerschapsonderwijs gaat. Op dit terrein scoort ons onderwijs immers slecht in internationaal vergelijkend onderzoek. Maar, zegt Van Schoonhoven, burgerschapsonderwijs is geen isoleercel. Wat meten we eigenlijk, is dat echt de onderwijskwaliteit? “Het empirisch onderzoeksmateriaal dat er is, is naar mijn mening nog te dun om met volle overtuiging te kunnen stellen dat er een grote noodzaak is voor een inbreuk op de vrijheid van inrichting. Erg evidence based is dit onderdeel van het voorstel kortom niet.”

Dus het wetsvoorstel treedt in de vrijheid van richting en inrichting van scholen, en bovendien is daar geen gerechtvaardigde objectieve noodzaak voor. Van Schoonhoven beweert niet dat het niet wenselijk is om meer aan burgerschapsonderwijs te doen. “Maar of die wens een inbreuk op de vrijheid van inrichting rechtvaardigt, dat is de vraag.”

Wij-zij tegenstelling

Tot slot betoogde Van Schoonhoven dat het debat over het wetsvoorstel in zijn huidige vorm niet bijdraagt aan sociale cohesie. Want daarin worden bepaalde grondrechten van betrokkenen, van groepen, miskend of door negatieve framing wegdrukt. “Je kunt en mag in ons land als buitenstaander van een gemeenschap een opvatting hebben over de inhoud van dat geloof”, gaf de hoogleraar als voorbeeld. “En over hoe in dat geloof met onderwerpen als huwelijk en seksuele diversiteit wordt omgegaan. Je kunt daar een oordeel over hebben, als mens. Dat mag in ons land en dat is een goede zaak.”

De negatieve framing rond lesmethoden in zowel media als politiek miskennen dat bestaande grondrecht van religieuze groepen in ons land, zegt Van Schoonhoven. En ze maakt zich daar zorgen over. “Omdat het onderwerp ook wel wordt neergezet als een wij-zij tegenstelling, als een tegenstelling tussen de meer wereldlijk ingestelden en de religieuzen in ons land.” Het debat over het wetsvoorstel ademt de sfeer van die tegenstelling. “En daarmee wordt het wetsvoorstel zelf inherent contradictoir.”

Gerelateerde berichten