Publicatie-
datum:

11 juli 2019

Publicatiedatum: 11 juli 2019
Identiteit

Tekst: Bert van der Kruk | Foto’s: Tom van Limpt

Ook in gesprek met Op Adem, thuis bij Paul van Geest in Berkel en Rodenrijs, komt de kerkvader geregeld om de hoek kijken. Niet zo vreemd. Tijdens zijn studie theologie aan de Gregoriana in Rome maakte Van Geest goed kennis met het gedachtengoed van Augustinus. Sindsdien is hij ‘mateloos gefascineerd’ door de kerkvader. Tijdens zijn huidige sabbatical, waarvoor hij grotendeels in Leuven verblijft, schrijft Van Geest zelfs twee boeken tegelijk over Augustinus, over diens kijk op orthodoxie en op angst. “Ik ben kathedralen in mijn hoofd aan het bouwen.”

Vanwaar een sabbatical? Was u aan het eind van uw Latijn?
“Haha, zeker niet. Tilburg University is een hele goede werkgever. Als je een aantal jaren bestuurd hebt – ik was vijf jaar lang pro-decaan van de faculteit theologie – mag je vijf maanden sabbatical opnemen. Die krijg je cadeau van de universiteit. Toen de collega’s in Leuven vroegen of ik af en toe een masterclass wilde geven en gasthoogleraar met een eigen kamer wilde worden, was ik heel blij. Ik dacht: dan ga ik daar in het klooster van de Augustijnen wonen en kan ik mooi hele dagen werken. Af en toe praat ik met promovendi, maar dat geeft ook weer energie, want dan geef ik wat ik weet door aan de volgende generatie. Het is gewoon heerlijk om nu eens op een andere universiteit alleen de lusten van studeren te hebben, en niet de lasten van besturen.”

Paul bij open deur

En daar hebben niet alleen theologen wat aan?
“Klopt. Ik vind ook dingen uit die ik, oneerbiedig gezegd, kan vermarkten. In een boardroom kan ik bestuurders uitleggen waarom de Regel van Augustinus, waarin leefregels voor kloosterlingen staan, relevant is voor hun bedrijfsvoering. Alleen maar voor lotgenoten spreken op veilige, knusse wetenschappelijke congressen vind ik te beperkt. Kijk, ik word betaald door de belastingbetaler. Ik heb vijf jaar in een rooms-katholieke parochie in Rotterdam gewerkt, waar steevast een parochiaan vroeg: ‘Dat jij geleerd bent, weten we wel, maar wat hebben wij eraan?’ Nou, in het begin misschien niet zo veel. Mijn eerste preken waren voornamelijk theoretisch geneuzel. Later werd ik ook lid van de Rotary en zei ene Gerrit, met een groot bedrijf in ondergrondse tankers, geregeld: ‘Zo gast, wat heb jij deze week nou weer gedaan van mijn belastingcenten?’ Dan ben je hoogleraar hè. Mijn reactie was: ik heb geïnvesteerd in iets wat jij nog te weinig hebt, maar wat je kinderen dankzij mij krijgen: cultuur.”

Wat vermarkt u dan precies?
“Bijvoorbeeld dat Augustinus leert dat het belangrijk is om de juiste maat te houden; daar word je gelukkig van. Of dat de leider als een vader moet worden gehoorzaamd. Dan hoor ik de mensen in de zaal al denken: dat is paternalisme, top-down, daar beginnen we niet aan. Maar ga je dat vaderschap inkleuren, dan blijkt een vader zich pas als vader te verwerkelijken als hij het vermogen heeft ontwikkeld – wij zouden het nu empathisch vermogen noemen – om zich te kunnen verplaatsen in degene tegenover wie hij zit. Dus slecht nieuws van Augustinus voor de leider die autocratisch wil regeren: hij moet zich zo kwetsbaar kunnen opstellen dat de ondergeschikte weet hoe het is om leider te zijn. Nou dat schept een band hoor, maar iets heel anders dan een top-down band.

Of ik heb het met de managers over mens-zijn: ik word geen mens omdat ik denk, zoals we in het westen sinds de Verlichting zeggen. Ik word mens omdat jíj mij mens maakt. Het is relationeel: esse ad, de mens wordt meer mens omdat hij zich tot anderen verhoudt en van hen houdt. In dit gesprek maak jij mij voor een deel, en ik maak jou. Dat zegt alles over de manier waarop ik naar de ander kijk. Zie ik de ander als iemand die, net als ik, een intrinsieke waardigheid heeft? En aan wie ik dus in alle oprechtheid moet vragen: hoe gaat het met je? En dan ook echt moet luisteren naar wat hij zegt? Dat veronderstelt dan weer veel rust in mijzelf, zou Augustinus zeggen. Dat soort dingen roep ik in de boardroom. Augustijnse theologie is zo’n mooi vak joh, dat moet je niet alleen doorgeven aan de volgende generatie theologen.”

Paspoort
Geboren: 1964, Den Haag.
Opleiding: Na de middelbare school (Stanislascollege in Delft) studeerde Van Geest Nederlands in Leiden en theologie in Rome (Gregoriana). Hij promoveerde in 1996 op een dissertatie over Thomas a Kempis.
Werk: Sinds 2007 hoogleraar Kerkgeschiedenis en Geschiedenis van de theologie aan Tilburg University, vanaf 2018 gecombineerd met de functie van parttime hoogleraar Theologie en Economisch denken aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Directeur van het Centrum voor Patristisch Onderzoek van Tilburg University en de Vrije Universiteit (sinds 2008). Hij is nu gasthoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven.
Bijzonderheden: Sinds 2013 staat Van Geest als expert op de lijst van deskundigen van de Vaticaanse Congregatie voor de Geloofsleer. In 2014 werd hij verkozen tot Theoloog van het jaar.
Privé: getrouwd, vader van twee dochters.

Hoe ontstond de liefde voor dat vak?
“Ik kom uit een katholiek gezin, waarin weinig aan de hand was. Het was bij ons thuis heel harmonieus. Lieve moeder. Ontzettend aardige vader; werd aan de goede kant van de streep geboren, was leraar Frans en deed altijd werk waar zijn hart naar uitging. Een zondagskind – en zo voel ik mezelf ook. Iemand die in zijn jonge jaren zo gekoesterd en geliefd is als ik, heeft iets onoverwinnelijks. Die heeft altijd de wind mee. Ook als het in zijn werk of huwelijk beroerd gaat, kan hij altijd terugvallen op die voedingsbodem van het verleden.

In mijn jeugd was ik een heel blije kerkganger. Een half uur voor de dienst begon, was ik er al, gewoon om de sacrale ruimte te ervaren. Als de pastoor begon te praten, was ik meestal weg; dat vond ik vervelend. Maar die sfeer hè. Dat heb ik nu nog steeds als ik hier in het dorp naar de kerk ga. Ik ging naar het gymnasium van het Stanislascollege in Delft, waar de jezuïeten me intellectueel wisten uit te dagen. Toen ik na het eindexamen theologie wilde studeren, zei mijn vader: ‘Goed plan, maar eerst een normaal vak leren.’ Dus ging ik Nederlands studeren, omdat ik dat toch al sprak.

Ik heb daar teksten leren lezen, iets waarvan ik later bij theologie veel profijt heb gehad. Je kunt een stuk tekst niet zo maar straffeloos uit zijn context halen, zoals de dogmatici deden. Je moet de dynamiek van de tekst en de intentie van de auteur honoreren. Dat idee ligt ook ten grondslag aan mijn Centrum voor Patristisch Onderzoek: je moet de kerkvaders niet zien als lui die jou stenen geven om je eigen bouwwerk op te trekken. Je moet ze zien als mystagogen, als mensen die – met allerlei retorische trucs – zielen wilden vormen.

Is dat een vorm van leraarschap waar docenten van nu nog wat mee kunnen?
“Zeer zeker. Iedere leraar is in meer of mindere mate ook een mystagoog, als je het een beetje theologisch wil zeggen. Een leraar draagt kennis over, maar in die overdracht draagt hij ook over hoe hij in het leven staat. Dat is onvermijdelijk. Wij hadden een leraar klassieke talen die zei: ‘Als we ons een kwartier ontzettend concentreren op grammatica, kunnen we de rest van de les doen wat we willen. Dan leg ik jullie Plato uit, want daar gaat mijn hart naar uit.’ Wat hij ons dus eigenlijk leerde, was: ik wil jullie niet alleen regels en teksten bijbrengen, ik wil jullie de hele leefwereld van de klassieke oudheid meegeven, niet alleen cognitief, maar ook existentieel. Nou, dat was natuurlijk een toonzettende ervaring. Die man was zeer mystagogisch bezig.

In Rome ben afgestudeerd bij Luis Ladaria, de man die nu prefect is van de Congregatie voor de Geloofsleer. Ik mail nog steeds met hem. Hij liet me zien hoe mooi het mensontwerp van de kerkvaders was: je hebt als mens een intrinsieke waardigheid, zonder dat je ervoor hebt gewerkt, maar gewoon op grond van je geboorte. Het is mijn taak om deze vroegchristelijke gedachten op mijn beurt weer door te geven.”

Hoe helpt die christelijke traditie ons in een tijd waarin mensen steeds vaker tegenover elkaar staan?
“Als ik in de trein zit, doe ik weleens een oefeningetje. Er zit iemand tegenover me, die op een bepaalde manier gekleed is, een bepaalde tas bij zich heeft en zijn haar op een bepaalde manier heeft gekamd. Voor ik het weet, ga ik zitten labelen: wat een raar jasje, dat moet een vreemde kerel zijn. Daarmee doe ik iemand a priori onrecht. Ik kan me ook afvragen: wat zou ons binden? Waarschijnlijk zijn we allebei vader van kinderen waar we zorgen om hebben. Dat besef bindt. Als je op dat niveau komt, ben je in de omgang met anderen veel makkelijker. Je wordt een aangenamer mens. Je beoordeelt mensen niet op grond van hun functie, maar je kijkt naar wat verbindt. En je verzint zelfs bij de meest kleinzielige of boosaardige figuur een reden waarom je wél van hem kunt houden. Dat is corebusiness christendom. Augustinus zegt: ‘Er is niemand zo slecht of er is wel iets goeds aan hem.’ Dus ook als iemand onberekenbaar en onbetrouwbaar is en me beet neemt in een vergadering, moet ik me afvragen: wat is de reden om wél enige sympathie voor hem te koesteren? Misschien is hij aardig voor zijn vrouw. Als dat niet zo is, misschien voor zijn kinderen. En is ook dát niet het geval… dan is hij misschien wél aardig voor zijn hond.”

Gerelateerde berichten