Publicatie-
datum:

9 juni 2021

Publicatiedatum: 9 juni 2021
Bedrijfsvoering Juridisch Samen besturen

De voorziening ‘herstel van een constructiefout’

Herstel van een constructiefouten aan het gebouw is volgens artikel 92 aanhef en lid 1 sub b Wpo, artikel 90 aanhef en lid 1 sub b Wec een voorziening in de huisvesting. Volgens artikel 76c aanhef en lid 1 sub b Wvo is het herstel van constructiefouten aan het gebouw of het terrein een voorziening in de huisvesting. Volgens artikel 2, aanhef en onder b, van de meeste gemeentelijke verordeningen voorzieningen huisvesting onderwijs wordt onder voorzieningen begrepen: herstel van constructiefouten, bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie. Doorgaans is in bijlage I bij deze verordening bepaald dat de noodzaak van herstel van constructiefouten aanwezig is als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

Argumenten bij afwijzing

Wanneer een aanvraag voor vergoeding van het herstel van een constructiefout is gedaan, wordt deze soms door het college afgewezen met (één of meer van) de volgende argumenten:

  • Constructiefouten kunnen zich alleen maar voordoen als het gebouw nog niet zo oud is;
  • Constructiefouten die met het plegen van onderhoud op te lossen zijn, betreffen geen voorziening (maar voor rekening van het schoolbestuur komend onderhoud);
  • Het schoolbestuur was bouwheer, dus komen constructiefouten voor zijn rekening.

Wettelijke weigeringsgronden

Een weigeringsgrond voor het eerste argument zou gevonden kunnen worden in de eerste die artikel 100 Wpo (respectievelijk 98 Wec en 76k Wvo) noemt: de gewenste voorziening is geen voorziening in de zin van dat artikel. Dit geldt ook voor het tweede argument wat echter ook vaak wordt gegrond op het eerste deel van de weigeringsgrond die in lid 2 van deze wetsartikelen is opgenomen: een voorziening in de huisvesting kan worden geweigerd, indien de voorziening als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud in een slechte bouwkundige staat verkeert of indien de voorziening nodig is voor herstel van schade die is veroorzaakt door schuld of toedoen van het bevoegd gezag. Het derde argument vindt zijn grond in het tweede deel van deze weigeringsgrond.

In deze highlight laten we zien in hoeverre deze argumenten valide zijn.

Jurisprudentie I

Uit een recente uitspraak van de Raad van State (RvS) blijkt dat de eerste twee argumenten niet terecht zijn. In een situatie waarin kort gezegd op verkeerde wijze in 1991 en 2002 uitbreidingen van het dak van een school tegen een oude muur aan waren gebouwd waardoor lekkages waren ontstaan, had een schoolbestuur in december 2016 een aanvraag tot vergoeding van het herstel van de constructiefouten had gedaan. Het standpunt van het college in deze zaak luidde: “Een constructiefout zal in de regel dermate ernstig zijn dat die spoedeisend is, daarvoor speciale werkzaamheden moeten worden verricht en dat het verrichten van regulier onderhoud daartoe onvoldoende is. Nu het gebrek zich pas na een lange periode voordoet, wijst dit eerder op achterstallig of nagelaten onderhoud dan op een constructiefout. Indien sprake zou zijn van een constructiefout hadden de gevolgen daarvan zich eerder geopenbaard.”

De RvS oordeelde echter na geconstateerd te hebben dat er volgens de deskundigen sprake was van een zogenaamde ‘koude brug’ waardoor de lekkages optraden: “De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat sprake is van constructiefouten als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening. Het college heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat de schade niet is veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf als bedoeld in deze bepaling.”

Conclusie  eerste twee argumenten

Als eenmaal door middel van een deskundigenrapport vast staat dat sprake is van constructiefouten, doet niet terzake hoe oud het gebouw is en of het schoolbestuur door het plegen van onderhoud zelf voor het herstel zou kunnen zorgen. Met andere woorden; wanneer de schade is veroorzaakt door een constructiefout kan geen sprake zijn van nalatig onderhoud.

Jurisprudentie II

Uit een wat oudere uitspraak van de RvS blijkt dat van een constructiefout ook sprake kan zijn wanneer de levensduur van bij de bouw gebruikt materiaal veel korter is dan kon worden verwacht doordat het gebruikte materiaal niet de kwaliteit had die verwacht mocht worden.

In deze casus lag de vraag voor of sprake is van een constructiefout als voegmortel die normaliter een levensduur heeft dat net zolang is als die van het gebouw, al na ongeveer 30 jaar vervangen moet worden. De RvS heeft deze vraag bevestigend beantwoord met verwijzing naar de deskundigenrapportages waaruit bleek dat een te zachte voegmortel is gebruikt en dat de oorzaak van de schade is gelegen in de oorspronkelijke kwaliteit van de voeg.

Jurisprudentie III

Ook het derde argument (wanneer een schoolbestuur bouwheer is, kan geen sprake zijn van een voorziening herstel van constructiefouten) is onterecht. Uit spaarzame jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat niet het enkele feit alleen dat een schoolbestuur bouwheer was met zich brengt dat hij dan in alle gevallen zelf opdraait voor de kosten van herstel van constructiefouten.

In 2010 oordeelde de RvS dat een stichting (het bevoegd gezag) verantwoordelijk was voor de gevolgen van bij het ontwerp of de bouw van het schoolgebouw gemaakte constructiefouten (waardoor lekkages waren opgetreden). De schade was volgens de RvS door schuld of toedoen van de stichting veroorzaakt, gelet op het door haar redelijkerwijs te vorderen toezicht op het ontwerp en de bouw van het schoolgebouw waarbij de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vertegenwoordigers de gemaakte constructiefouten redelijkerwijs niet tijdig hadden kunnen constateren.

In deze casus was echter van belang dat de aannemer in de beginfase van de bouw, tijdens een overleg met die vertegenwoordigers, kritische kanttekeningen bij de door de architect gekozen dakconstructie heeft geplaatst. Met deze kanttekeningen was vervolgens niets gedaan.

Jurisprudentie IV

Uit een wat latere uitspraak van de RvS over de vraag of sprake is van de weigeringsgrond ‘eigen schuld of toedoen van het bevoegd gezag’, blijkt dat als toets wordt gehanteerd of het bevoegd gezag als een ‘goed huisvader’ heeft gehandeld.

Wanneer een bevoegd gezag weet of behoort te weten dat de kans op asbesthoudend materiaal in een deel van het schoolgebouw waar verbouwingswerkzaamheden worden verricht, groot is, dan valt het onder zijn verplichting om zich te gedragen als een ‘goed huisvader’ dat het de aannemers hiervoor waarschuwt. Doet hij dat niet dan kan hij ook geen beroep doen op een voorziening als later blijkt dat er inderdaad sprake is van asbest. Volgens de RvS viel het bevoegd gezag, vanwege het nalaten van deze waarschuwing, te verwijten dat er vervolgens beschadigingen zijn ontstaan door het onoordeelkundig bewerken en verwijderen van asbesttoepassingen door de aannemers. Het herstel kwam daardoor grotendeels voor rekening van het bevoegd gezag.

Conclusie derde argument

Niet het enkele feit dat het bevoegd gezag bouwheer was, maakt dat er geen sprake kan zijn van een voorziening ‘herstel van een constructiefout’, maar het antwoord op de vraag of hij zich ‘als een goed huisvader’ heeft gedragen. Dat is in ieder geval niet zo als hij kritische kanttekeningen van de aannemer naast zich neerlegt en ook niet als hij kan vermoeden dat sprake is van asbest in het te verbouwen deel van het gebouw en hierover zwijgt tegenover de aannemer.

Meer informatie? Onze Verus-advocaten staan graag voor je klaar bij allerlei soorten kwesties. Kijk voor advies op de pagina van onze juridische afdeling.

Samen besturen

Deze pagina is onderdeel van ons domein Samen besturen. Verus wil randvoorwaarden scheppen voor geïnspireerd goed onderwijs. Dat doen we door betrokken te zijn bij elkaar en samen te verbinden als gemeenschap, met begrip voor de positie van leden die in hun eigen leergemeenschap functioneren. Bestuurlijke vraagstukken lossen we samen op, met hulp van collega-bestuurders of een adviseur.

Verus

Gerelateerde berichten