Publicatie-
datum:

10 maart 2021

Publicatiedatum: 10 maart 2021
Bestuur en samenwerking

Vrijheid van onderwijs onmisbaar

In zijn openingswoord gaf Berend Kamphuis meteen al aan wat het doel van dit Onderwijsberaad is. En ook wat vooral niet. Niet om snelle antwoorden en oneliners te bedenken. Wel om te vertragen te verdiepen en te bevragen en daarmee mogelijk op een andere manier naar die onderwijsvrijheid kijken.

De vrijheid van onderwijs is in onze pluriforme samenleving nog steeds onmisbaar, om mensen uit te nodigen een bijdrage te leveren aan het ‘common good’. Verus wil juist graag werken aan een visie op vrijheid van onderwijs waarbij deze vrijheid een bijdrage aan de samenleving levert en waarbij pedagogische en professionele ruimte wordt gewaardeerd, zegt Kamphuis. Dat is een andere, positievere en meer uitnodigende benadering dan hoe de overheid tegen onderwijs aankijkt.

Een voorbeeld is het Nationaal Programma Onderwijs. Alle acties die scholen uitvoeren moeten bewezen effectief zijn, er komt een catalogus van interventies en er komen vijf à zes nieuwe controlemechanismen bij. Er lijkt eerder sprake te zijn van wantrouwen dan van het honoreren van professionele ruimte en beroepstrots. Dat is jammer, want er is in de scholen veel engagement aanwezig om de problemen die de coronacrisis aan het licht gebracht heeft op te lossen, voor zover het onderwijs dat kan. En die problemen zijn breder en dieper dan alleen die van de ‘achterstanden’. Het ligt niet voor de hand zo snel mogelijk terug te willen veren naar ‘normaal’.

Sprekers

Voordat Verusleden met elkaar in beraad gingen, kwamen een drietal sprekers aan het woord. Zo introduceerde prof. Renée van Schoonhoven de rol van de ouders in de discussie over onderwijsvrijheid. Het gaat nog te vaak over de vraag wat aan de overheid en wat aan de schoolbesturen is, terwijl ouders ook een het recht hebben op respect voor hun godsdienst en levensovertuiging, zoals staat beschreven in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarom concludeert zij dat het onderwijsrecht zich sterker moet richten op deze relaties en roept zij ouders op om in beweging te komen. Want ook zij hebben hun eigen motivaties om hun kinderen aan te melden bij een specifieke school.

Ook prof. Ernst Hirsch Ballin refereerde in zijn bijdrage onder de noemer ‘Anders denken over artikel 23’ aan internationale verdragen. In dit geval het Kinderrechtenverdrag. Grondwetsbepalingen moeten volgens Hirsch Ballin steeds weer herlezen worden in hun actuele politieke en maatschappelijke samenhang. Die samenhang is wat hem betreft gelegen in het Kinderrechtenverdrag waarin het belang van het kind voorop staat. Ook al is artikel 23 asymmetrisch en worden kinderen, leerlingen en studenten niet genoemd, dit betekent niet dat zij geen rechten hebben. Dit moet volgens hem dan ook het startpunt bij de herlezing van artikel 23 zijn.

Wie bepaalt de onderwijsagenda?

Tot slot de bijdrage van prof. Gert Biesta, waarin met name werd ingegaan op een onderwijs pedagogische benadering van onderwijsvrijheid. Niet over leren en ontwikkelen, maar over het verschijnen van het ik in de wereld. De discussie over vrijheid van onderwijs lijkt volgens hem vooral nog te gaan over wie de onderwijsagenda mag bepalen. De kernvraag van Biesta is of er vandaag de dag nog voldoende tijd en ruimte is voor het subject zijn en het zelfstandig in de wereld komen van een kind. Of staat het onderwijs zo onder druk van allerlei agenda’s dat dit in het geding komt? Onderwijs kent als onderwijs haar eigen integriteit. Die integriteit en die ruimte moet blijvend beschermd worden.

Ook benadrukt hij dat het onderwijs van nu vooral evidence based moet zijn. Zo zie je dat ook terug in de middelen die in het kader van het NPO worden verstrekt. Maar: is onderwijs wel een instrument waarin je zo effectief mogelijk bepaalde doelen moet realiseren, vraagt Biesta zich af. Of mag het onderwijs eigen grenzen stellen aan wat er gevraagd wordt? Oftewel: mag het onderwijs weerstand bieden?

Bundelen

Na de inleidingen van de drie hoogleraren gingen de leden in groepen uiteen om in gesprek te gaan vanuit de vraag waar zij als bestuurder mee werden geconfronteerd in een situatie waarin het onderwijs of een leerling iets vroeg wat eigenlijk onmogelijk was vanwege wetten, regels of andere zaken. Hoe ga je daarmee om en welke positie kies je dan? Een belangrijke gedeelde ervaring: het is van groot belang de vrijheid van onderwijs te interpreteren als de vrijheid voor onderwijs. Het pedagogisch appèl en het engagement voor het common good krijgen dan (meer) de plak die ze verdienen.

De opbrengsten van deze gesprekken en de bijdragen van de sprekers komen bijeen in een bundel die Verus binnenkort uitbrengt.

Gerelateerde berichten