Het wetsvoorstel waarover de Tweede Kamer zich nu moet gaan buigen, schrijft niet alleen voor dat het onderwijs het burgerschap bevordert, maar ook waar het burgerschapsonderwijs over moet gaan. Het voorstel is gebaseerd op de onterechte veronderstelling dat scholen onvoldoende in staat zijn om op een inhoudelijk robuuste en planmatige manier vorm te geven aan burgerschapsonderwijs. Bovendien lijkt angst voor extremisme de drijfveer te zijn. En angst is een slechte raadgever.
Normatief
De minister baseert zich op onderzoeken van de Inspectie als hij stelt dat scholen onvoldoende en ontoereikend aandacht voor burgerschap hebben. Ik ben niet overtuigd van de juistheid van deze veronderstelling, die de basis vormt van dit wetsvoorstel. De door de Inspectie gehanteerde methode reduceert burgerschap tot vooraf gedefinieerde ‘juiste’, ‘correcte’ opvattingen en houdingen. Zo wordt onderwijs een proces van voortbrenging van (deze) opvattingen. Een normatieve keuze, die betwistbaar is.
Niet opleggen maar aanboren
Verus heeft een andere opvatting van burgerschapsonderwijs. Burgerschapsonderwijs is in de eerste plaats als een pedagogische opdracht. Dat betekent dat het onderwijs zich minder richt op ‘juiste’ en ‘correcte’ opvattingen en houdingen maar op het aanboren van engagement met betrekking tot de democratie, en het voelbaar maken van het belang van fundamentele democratische en rechtsstatelijke waarden, zodat toe-eigening op een fundamenteel-persoonlijk niveau mogelijk wordt.
Deze opvatting leidt tot een minder negatieve waardering van de kwaliteit van het huidige burgerschapsonderwijs. Ook biedt het scholen een rijker en breder handelingsrepertoire, omdat de diepte en complexiteit van burgerschap van meet af aan (meer) erkend wordt en onderdeel van het onderwijs is.
Scholen moeten de ruimte hebben om te kiezen voor een andere benadering dan de (impliciet-) dominante, socialiserende/disciplinerende benadering van het Wetsvoorstel burgerschap.
Planmatigheid en angst
In het debat over burgerschapsonderwijs zijn twee lijnen waar te nemen. De ene lijn is die van de systematiek en planmatigheid van het burgerschapsonderwijs, vanaf ongeveer het jaar 2000. De andere, veel recentere lijn is die van de angst voor extremisme.
Beide lijnen worden in het wetsvoorstel niet als zodanig onderscheiden, terwijl ze wel elk afzonderlijk van betekenis zijn. Verus pleit ervoor dat de minister zich expliciet uitspreekt over de vraag welk motief wanneer een rol speelt. In het bijzonder is dat van belang in het geval van de zogenaamde zorgplicht. Het lijkt erop dat nu alle scholen te maken krijgt met een zorgplicht waarvoor de aanleiding te vinden is bij slechts een klein aantal scholen.
Dat is niet alleen niet-proportioneel, ze plaatst het huidige burgerschapsonderwijs op voorhand in een somberder daglicht dan de werkelijkheid rechtvaardigt.
Beeld @MDT_Guido_Arnhem
Lees ook
Samen besturen
Deze pagina is onderdeel van ons domein Samen besturen. Verus wil randvoorwaarden scheppen voor geïnspireerd goed onderwijs. Dat doen we door betrokken te zijn bij elkaar en samen te verbinden als gemeenschap, met begrip voor de positie van leden die in hun eigen leergemeenschap functioneren. Bestuurlijke vraagstukken lossen we samen op, met hulp van collega-bestuurders of een adviseur.